Je bent zo ontzettend dapper geweest, je genoot op je eigen manier van het leven. Je was bijzonder, je kon praten met je oogopslag en je enorme oren.
Jij was er altijd, op je eigen manier: Rustig en op de achtergrond. Maar je was er wel, altijd.
Zelden liet je je gaan, maar als je dat deed kon ik daar zo van genieten.
Je blije bekkie als je door de tuin rende, het rondvliegende speelgoed als je een speelse bui had, het uitdagen van Sandro als we gingen wandelen.
Je was gek op eten, gretig at je alles op wat je kon krijgen. Toen je minder ging eten gingen bij mij de alarm bellen rinkelen. Er moest iets aan de hand zijn maar wat? Eerst wijte ik het aan het verlies van Sandro, ik was daar erg van overstuur en omdat je zo gevoelig was voor mijn stemming dacht ik dat het wel over zou gaan.
De uitslag van de nierwaardes sloegen in als een bom.
De laatste nacht was je zo ziek, zo ontzettend ziek. Mijn lieve kleine meisje moest zo lijden. De ochtend daarna kroop je kotsend door de kamer, ik kon niks anders doen dan je geruststellen.
Je was echt een bikkel, ondanks dat je je niet lekker voelde ging je gewoon door. Je lag tussen de kots buien door nog lekker te rollen in de tuin, je liep gewoon mee aan de riem alsof er niks aan de hand was.
Zelf ben je de kliniek in gelopen, zonder te weten wat je te wachten stond.
Dag mooi grieks meisje, je was er altijd maar nu niet meer.
Ik mis je, ik mis jullie.



















